Lagg of overgangszone is gevoelig voor aantastingen
Een lagg -of ander type van overgang tussen een hoogveenkern en het omringende landschap- is aanzienlijk gevoeliger voor effecten van menselijk ingrijpen in de waterhuishouding dan het bijbehorende hoogveen zelf, zelfs als dat voor vervening gespaard is gebleven. Vervening begint bovendien aan de rand van het veen en leidt samen met de waterhuishoudkundige veranderingen tot vernietiging van elke nabijgelegen lagg. Intacte laggs zijn in Europa dan ook zeer zeldzaam geworden.
In Nederland zijn er momenteel weinig mogelijkheden voor herstel of herontwikkeling van een lagg zone. Alleen het Korenburgerveen, Haaksbergerveen, Wooldse Veen en enkele kleine veentjes in boswachterijen bieden mogelijkheden voor het herstel van een lagg of overgangsveen, maar er is nog wel nader onderzoek nodig naar de processen die landschapsecologisch van belang zijn voor de ontwikkeling en het functioneren ervan. Bufferzones de worden aangelegd voor herstel van hoogveenkernen en -randen zijn functioneel anders dan lagg-zones, maar in een bufferzone kunnen wel lokaal lagg-condities gecreëerd worden.
Wanneer een lagg ontbreekt of sterk is aangetast, mist er een essentieel onderdeel van het hoogveenlandschap.De lagg is de zone waar ook de hoogste biodiversiteit voorkomt binnen een hoogveenlandschap. Tegelijkertijd is het een van de lastigste onderdelen om te herstellen, aangezien er zowel aanvoer van zuur water uit de hoogveenkern en rand nodig is, als een hydrologisch goed functionerende omgeving.
Voor een duurzaam herstel van de lagg is een landschapsecologyse systeemanalyse (LESA) noodzakelijk. De belangrijkste twee oorzaken voor aantasting is verdroging of verzuring van de lagg door drainage van de omgeving óf vermesting van de lagg door inspoeling van voedselrijk water uit de omgeving.
Verruiging van de lagg kan zowel door vermesting als door verdroging worden veroorzaakt. Het is dan ook van groot belang om de problemen in de hydrologie van het hoogveenlandschap goed te begrijpen voordat er maatregelen worden genomen. Het dempen van sloten en verminderen of stoppen van regionale drinkwaterwinning kan de aanvoer van omgevingswater in de lagg sterk vergroten, maar als dit omgevingswater te voedselrijk is kunnen er nog grotere problemen ontstaan voor de biodiversiteit in deze zone.
De tekst hieronder is overgenomen uit het OBN rapport 'Duurzaam herstel van hoogveenlandschappen' (Van Duinen et al. 2017) en de beschrijving van het gradiënttype Actief hoogveen (incl. laggs) in het kader van de PAS-herstelstrategieën (Everts et al. 2014).
Herstel laggs en overgangszones
Vertaling buitenlands onderzoek naar Nederlandse situatie
Uit het onderzoek naar laggs in Canada blijkt dat er vele typen laggs voorkomen en dat deze in twee hoofdtypen kunnen worden ingedeeld (begrensd en niet-begrensd). Het onderzoek heeft zich gericht op het in beeld brengen van de abiotische karakteristieken en vegetatietypen van laggs. Enerzijds om de begrenzingen van de lagg te kunnen bepalen, maar ook om de kennis toe te passen voor het restaureren van aangetaste laggs. Dit is in groot contrast met de Nederlandse hoogvenen, waar de laggs al lang geleden compleet zijn verdwenen en de regionale grondwaterstand sterk is gedaald. In veel gevallen ligt de locatie van de vroegere laggs zelfs ver buiten de huidige begrenzing. Er is dan eigenlijk geen sprake meer van herstel van de laggs, maar eventueel van het creëren van nieuwe overgangszones die qua abiotische omstandigheden en vegetatie- en faunasamenstelling overeenkomsten hebben met een lagg door voeding met zowel zuur veenwater, als in meer of mindere mate met basen aangerijkt (grond)water. In restanten van komvenen (bijv. Korenburgerveen), maar ook bijvoorbeeld in het Witterveld en het Aamsveen liggen voormalige laggs binnen het reservaat. Voor een deel van de Engbertsdijksvenen ligt de vroegere overgang naar de minerale bodem ook niet ver van de huidige reservaatsgrens.
De eerste vraag die bij het ontwikkelen van een lagg van belang is: is er in de directe omgeving van het hoogveenrestant aanvoer van grondwater of is er alleen sprake van wegzijging? Alleen op locaties waar in de wortelzone van planten invloed is van kwelwater of waar de kwelintensiteit met hydrologische maatregelen te versterken is, kan een nieuwe lagg ontwikkeld worden waar veenwater en basenrijker water met elkaar mengen. In het kader van de inrichting van hydrologische bufferzones zal voor de mogelijke toekomstige laggs vaak gekeken worden naar de potenties buiten de huidige grenzen van het natuurterrein, namelijk de grenzen van de aangewezen bufferzone. Vanuit het Canadese onderzoek en ook in een Engelse handleiding voor het ontwerp van hydrologische beschermingszones rond hoogvenen (Morgan-Jones et al. 2005) wordt aangegeven dat deze hydrologische beschermings- of buffferzones de hele lagg en eventueel ook inzijggebied aan de buitenzijde zou moeten omvatten, in het geval van een begrensde lagg. In het geval het reliëf zodanig is, dat sprake is van een niet-begrensde lagg, wordt door Morgan-Jones et al. (2005) aangegeven dat een gedetaileerde studie nodig is om de meest geschikte ligging en inrichting van de hydrologische beschermingszone te bepalen. Voor de hoogveenrestanten waar de huidige rand is ontstaan door afgraving en ontginning en de grondwaterstand onder de wortelzone ligt, geldt feitelijk ook deze laatste situatie. Dan zal niet zozeer over een lagg, maar over een overgangszone gesproken moeten worden. Een complicerende factor is dat de huidige randen van hoogveenrestanten veelal omringd zijn door kades en neerslagoverschot vanuit het veen geconcentreerd op enkele plekken het gebied verlaat via stuwen. Van een brede zone waar oppervlakkig afstromend water vanuit het hoogveen inzijgt in een lagg is dus geen sprake.
De gebieden die als bufferzone zullen worden ingericht hebben vrijwel allemaal een agrarisch verleden. Met dit agrarische verleden zal bij de inrichting van bufferzones rekening gehouden moeten worden; het kan een knelpunt zijn wanneer een vegetatie- en faunasamenstelling wordt nagestreefd die thuishoort in een meer natuurlijke lagg, waarvan in het voorgaande diverse vormen zijn beschreven. Dit neemt niet weg dat in een nieuw te ontwikkelen lagg of andersoortige overgangszone natuurwaarden kunnen ontwikkelen en ook van belang kan zijn voor soorten die thuishoren in een hoogveenlandschap. In elk geval voor vogelsoorten als Kraanvogel, Grauwe klauwier, Porseleinhoen en Blauwborst en ook voor Adder hebben zulke ontwikkelingen betekenis (med. M. Snip op basis van ervaringen Fochteloërveen).
Omgaan met fosfaat in rand- of bufferzones
In de toplaag van de bodem van voormalige landbouwgronden is als het gevolg van het agrarische gebruik meestal veel fosfaat aanwezig. Voor een bufferzone, die primair als doel heeft de hydrologie van het veenrestant te ondersteunen, hoeft dat op zich geen probleem te zijn. Wanneer het doel is een randzone (met gradiënten in voedselrijkdom) te ontwikkelen tussen de hoogveenkern en de omgeving, zal men van de fosfaatvoorraad af willen.
Wanneer in een rand- of bufferzones nog veenbodem aanwezig is, zal vanwege het hoge fosfaatbindende vermogen van veen het overgrote deel van het fosfaat geaccumuleerd zijn in de toplaag van de bodem (20 tot 30 cm diepte). Nadeel hiervan is dat in de toplaag de fosfaatconcentraties zeer hoog kunnen zijn en dat in combinatie met vernatting een sterke mobilisatie van fosfaat kan plaatsvinden. Een voordeel van ophoping van fosfaat in het veenpakket is dat met het plaggen van de veenbodem het overgrote deel van de fosfaatvoorraad verwijderd kan worden. Een risico van het afplaggen is echter dat de hydrologische omstandigheden ongunstiger kunnen worden door een toename van het zijdelingse waterverlies van het aangrenzende veen. Gedegen kennis van het lokale hydrologische systeem is noodzakelijk om deze afweging te kunnen maken.
Verschraling van fosfaatrijke bodems kan een alternatief zijn voor afplaggen. Maaien en afvoeren levert in veel gevallen voldoende resultaat op om bestaande (gewenste) vegetaties in stand te houden. Echter, bij landbouwgronden, die intensief zijn bemest, is deze vorm van beheer niet afdoende om de hoeveelheid fosfaat in de bodem snel te verlagen. Het kan vele jaren duren, bij sterk bemeste percelen vaak tot 200 jaar, voordat zoveel nutriënten zijn verwijderd dat er sprake is van een voedselarme bodem en schralere natuurtypen kunnen ontwikkelen. Uitmijnen kan dan een goede aanpak zijn. Dit is een versterkte verschraling door middel van oogst van gewassen, waarvan de productie op peil wordt gehouden door middel van aanvullende bemesting opdat de afvoer van het doelnutriënt (fosfor) maximaal is. Bijvoorbeeld Grasklaver kan hiervoor ingezet worden, maar teelt van bijvoorbeeld Riet, Lisdodde, Azolla of Wilg (paludicultuur) kan in natte omstandigheden van bufferzones wellicht succesvol worden toegepast als tijdelijke maatregel.
Herstelmaatregelen hoogveengradiënt
In de beschrijving van het gradiënttype Actief hoogveen (incl. laggs) in het kader van de PAS-herstelstrategieën zijn de volgende maatregelen en aandachtspunten daarbij benoemd en uitgewerkt door Everts et al. (2014):
Herstel van (basenarm en/of basenrijk) grondwaterinvloed in de randen van hoogvenen zorgt voor het herstel van gradiënten (of mozaïeken) in het hoogveen en met het omringende nat zandlandschap. Van deze gradiënten zijn kenmerkende diersoorten van hoogvenen afhankelijk zoals Hoogveenglanslibel, Veenbesparelmoervlinder, Veenbesblauwtje en verschillende soorten aquatische macrofauna (Van Duinen et al. 2004a en 2006). Deze gradiënt kan alleen versterkt worden door zowel herstel van de waterhuishouding van de hoogveenkern als herstel van de vroegere invloed van mineraal grondwater in de wortelzone van de vegetatie. Beide processen moeten ongeveer gelijktijdig worden hersteld omdat anders de gradiënt in abiotisch opzicht zal gaan verschuiven, bijvoorbeeld een grotere ruimtelijke invloed van zuur veenwater, wanneer alleen maatregelen worden genomen voor herstel van de waterhuishouding van de hoogveenkern. Flora en fauna kunnen dan niet tijdig mee verhuizen. Maatregelen die aan herstel of verbetering van de vroegere invloed van mineraal grondwater in de wortelzone van de vegetatie bijdragen zijn gericht op verhoging van de grondwaterstanden en bevordering van het uittreden van grondwater in de wortelzone van de vegetatie. Tot de maatregelen die in deze samenhang genomen kunnen worden, behoren:
De aanleg van hydrologische bufferzones kan van groot belang zijn voor het realiseren van aansluitingen op nabije natuurgebieden om zo het herstel te bevorderen van completere en samenhangende hoogveen- en nat-zandlandschappen met de daarvoor karakteristieke gradiëntsituatie. Die gradiënt omvat vijf zones: (i) het boomvrije centrum, (ii) het hellende deel van het veenlichaam, (iii) de rand met Hoogveenbossen (inclusief daartoe behorende struwelen) en Vochtige heiden, (iv) de lagg en (v) het nat-zandlandschap op minerale bodem. De vierde zone bezit bij voorkeur een kleinschalige inrichting. Voor de fauna is het herstel van zo’n gradiënt met bijbehorende heterogeniteit van groot belang (Van Duinen et al. 2006, Verberk 2008). De inrichting van bufferzones dient gericht te zijn op een verdere verhoging van de drainagebasis waardoor deze zich in de veenbasis gaat bevinden en de wegzijging uit het veencomplex naar de ondergrond vermindert.
Vanwege het niet optimaal functioneren van de hydrologie maken de veenbeken op dit moment geen onderdeel meer uit van de gradiënt. Herstel van deze beken (rullen) vraagt om een functionerende acrotelm over grote oppervlakten. Het is niet te verwachten dat in een Nederlands hoogveenrestant binnen enkele decennia over zulke grote oppervlakten een functionerende acrotelm zal zijn hersteld. Herstel van veenbeken is daarom vooralsnog niet aan de orde;
Vermesting is een regelmatig voorkomend probleem dat kan worden bestreden door:
Aandachtspunten bij herstelmaatregelen in hoogveengradiënten
Bij het nemen van maatregelen gelden de volgende aandachtspunten: