Waterbuffer
Door hoogveenherstel kunnen we regenwater opslaan. Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen de mogelijkheden binnen de hoogveenkern en een bufferzone.
Waterberging in een hoogveenkern
Berging van extern water in de hoogveenkern is vanwege de vaak onvoldoende waterkwaliteit door agrarische beïnvloeding uitgesloten. De mogelijkheden voor waterberging in de hoogveenkern zijn daarmee beperkt tot het vasthouden van wateroverschotten in de hoogveenkern zelf. De mogelijkheden worden verder beperkt door de slechte tolerantie van veel veenmossoorten voor inundatie en het streven naar een stabiele waterstand. Hierdoor zijn de toegestane peilschommelingen in de hoogveenkern beperkt en is er in termen van volumes weinig ruimte voor waterberging in de kern.
De mogelijkheden voor waterberging die er in de Nederlandse hoogveengebieden zijn, zijn waarschijnlijk voor een groot deel reeds uitgenut, aangezien ook voor het herstel van de hoogveenkern het vasthouden van gebiedseigen water van cruciaal belang is. Mogelijk dat met verder compartimenteren, de aanleg van knijpstuwen of regelbare stuwen en het aanleggen van slenken extra ruimte voor waterberging in hoogveenkernen kan worden gerealiseerd. De bijdrage aan het oplossen van wateroverlast in de omgeving zal echter beperkt zijn, omdat hoogveenkernen in tijden van wateroverlast zelf ook vrijwel geheel waterverzadigd zijn, en daardoor neerslag zeer snel als oppervlaktewater afvoeren (zie bijv. Beekman 2015).
Waterberging in een bufferzone
In bufferzones met open water zijn grotere peilschommelingen dan in de hoogveenkern mogelijk, zonder dat daarmee de bufferende werking wordt aangetast. Deze peilschommelingen worden enerzijds begrensd door de waterstanden in de veenkern en de hoogte van kades of stuwen, aangezien het water uit de bufferzone niet de hoogveenkern in mag stromen. Anderzijds dient de waterstand in de bufferzone voldoende hoog te zijn om verlagingseffecten uit de omgeving voldoende te dempen. Daarom bieden bufferzones in principe (per oppervlakte eenheid)_meer ruimte voor waterberging dan hoogveenkernen.
Ook de eisen ten aanzien van de waterkwaliteit zijn vaak minder streng dan die voor de hoogveenkern, zodat wellicht ook extern water in bufferzones geborgen kan worden. Met de aanvoer van intern of extern water naar de bufferzone, zal tevens de effectiviteit van de bufferzone verbeteren, aangezien deze langer watervoerend blijft. Voorwaarde is dat het peil in de bufferzone lager is dan die in het reservaat zelf, zodat het aangevoerde water, dat vaak een onvoldoende waterkwaliteit heeft, niet de hoogveenkern in kan stromen. Tevens dient afgewogen te worden of de gevolgen op de waterkwaliteit van de bufferzone opwegen tegen eventuele doelen voor natuurontwikkeling in de bufferzone zelf. Indien bijvoorbeeld in de bufferzone een verschralingsbeheer wordt gevoerd, kan namelijk een deel van het effect van deze maatregel verloren gaan door de aanvoer van agrarisch beïnvloed oppervlaktewater.
Bovendien vereist de inzet van bufferzones als bergingsgebied een aantal waterhuishoudkundige investeringen om het water naar de bufferzone te transporteren, zoals een gemaal (indien het hoogveen hoger ligt dan het oppervlaktewater), of een inlaatwerk (indien het oppervlaktewater hoger ligt dan het hoogveen). Omdat bufferzones lager liggen dan de hoogveenkern, kunnen ze, waterhuishoudkundig bezien, wellicht effectief ingezet worden om een deel van het wateroverschot uit de hoogveenkern te bergen. Dit wordt bijvoorbeeld aan de noordkant van het Bargerveen reeds gedaan. Uitstromend water uit het reservaat wordt in het natte seizoen niet afgevoerd, maar opgevangen in een reservoir langs de noordrand van het reservaat. Op deze manier draagt een hoogveenreservaat niet bij aan de maatgevende afvoer van de watergangen, zodat met een kleinere ontwerpnorm voor waterlopen in het omringende gebied kon worden volstaan.
De inzet van bufferzones voor waterberging heeft als consequentie dat het gebied, en daarmee eventueel aanwezige fiets- of wandelpaden, geregeld of permanent onder water staan. Dit gaat ten koste van eventuele recreatieve functies. In het geval door waterberging tijdelijke wateren ontstaan in de periode dat steekmuggen actief zijn en hun larvale ontwikkeling doormaken, kan het tevens tot muggenoverlast leiden. Een peilverhoging van een bestaand permanent water zal dit risico niet met zich meebrengen. Het waterregime kan tevens consequenties hebben voor andere functies, zoals biodiversiteit en voedsel- en biomassaproductie.